![]() |
Ideeën en bemoedigingen voor gewonde helpers
verbonden met een heelmakende God |
Vergeven zoals Jezus het deed |
Soms kunnen we veel leren van wat iemand te vertellen heeft, maar ook – en soms nog meer – van hoe hij of zij leeft of leefde. Vandaag realiseerde ik me ineens dat dat in zekere zin ook geldt voor wat we van Jezus mogen leren – bijvoorbeeld waar het gaat over het thema 'vergeving'.
Er is al veel over het thema 'vergeven' gesproken en
geschreven (ook ikzelf heb er al eens wat gedachten over neergezet –
zie de artikelen Het Kruis van Christus en Vergelding en vergeving).
Veel teksten waarin Jezus er iets over zegt zijn en worden daarbij vaak
aangehaald.
Maar hoe ging Jezus er Zelf mee om als iemand Hem iets aandeed –
bijvoorbeeld als een vriend Hem op een cruciaal moment liet vallen?
Onlangs werd er bij ons in de kerk gesproken naar aanleiding van een gedeelte uit Johannes 21. Min of meer terloops kwam daarbij ook het gesprek tussen Jezus en Petrus uit vers 15-17 ter sprake. En ineens gaf me dat een verfrissend nieuw licht op het thema 'vergeven', dat ik hieronder graag met u wil delen.
Even een stukje terug in de geschiedenis.
Petrus was een van Jezus' eerste en trouwste discipelen.
Vaak trad hij ook op als spreekbuis voor de andere discipelen.
Altijd had hij heel rap z'n woordje klaar - soms wat té rap.
Ook toen Jezus er vlak voor Zijn gevangenneming en kruisiging over sprak
dat alle discipelen Hem zouden verlaten, sprak Petrus zijn toewijding uit:
“Al moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker niet
verloochenen!” (Markus 14:31)
Jezus kende Petrus echter beter dan dat Petrus zichzelf kende.
Hij voorspelt daarom al dat Petrus zijn belofte niet gestand zal doen als
het erop aan komt.
Nog diezelfde nacht zal Petrus zijn Rabbi – Jezus –
verloochenen; nog vóór er twee maal een haan zal kraaien,
zegt Jezus (Lukas 22:31-34; vgl. Mattheus 26:31-35 en Johannes 13:38).
Hij spreekt er ook over dat Petrus daarna tot bekering zal komen.
Tot bekering? Maar Petrus was toch een van Jezus' trouwste volgelingen?
En dan gebeurt het.
Jezus is gevangen genomen en wordt in het huis van de hogepriester
hardhandig ondervraagd en vals beschuldigd en gehoond.
En op enige afstand, bij het vuurtje op de binnenplaats, kijkt Petrus toe.
Dan is er iemand die Petrus herkent als die discipel die altijd bij Jezus
was: “Ook die was bij Hem!” (Lukas 22:56)
Opvallend detail: Johannes zat daar ook bij dat vuurtje, maar hem wordt
niets gevraagd.
Was dat omdat hij altijd minder opvallend aanwezig was geweest, of wellicht
ook omdat hij hier niet gesproken en zich dus niet door zijn dialect
verraden had, terwijl Petrus dat wellicht wel deed?
We weten het niet precies.
We weten wel dat Petrus tot drie keer toe herkend wordt en telkens
heftig ontkent dat Hij bij Jezus hoorde - ja, zelfs ook maar kénde.
Dan draait Jezus Zich om en kraait er een haan - voor de tweede keer.
Wat zal het voor Jezus betekend hebben dat zelfs Zijn trouwste discipelen
op deze aarde Hem in deze extreem moeilijke tijd zó verloochenden!
Wat een verdriet!
Petrus moet in Jezus' blik iets van dat verdriet gevoeld hebben, maar
ook van Jezus' liefde, dat Hij hem van tevoren gewaarschuwd had en beter
kende dan hij zichzelf kende...
Lukas (22:59-62) beschrijft:
En ongeveer een uur later verzekerde een ander en zei: Inderdaad, ook die man was bij Hem, want hij is een Galileeër! Maar Petrus zei: “Mens, ik weet niet, wat u zegt!” En terstond, terwijl hij nog sprak, kraaide een haan. En de HERE keerde Zich om en zag Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord van de HERE, hoe Hij tot hem gezegd had: Eer de haan heden kraait, zul jij Mij driemaal verloochenen. En hij ging naar buiten en weende bitter.
Petrus was door de mand gevallen. Hij was niet die super-discipel die hij altijd gedacht had te zijn en zoals hij zich altijd voorgedaan had. Wat viel hij zichzelf tegen...
Als dan zijn HERE ook nog gekruisigd wordt,
weet Petrus enkele dagen later niet anders dan maar weer z'n oude beroep op te
pakken, samen met zes andere discipelen die ook vissers waren geweest.
Een hele nacht vissen ze, en ze vangen niets.
's Morgens als het alweer licht wordt en de vissen alweer naar de diepte
zijn waar ze niet te vangen zijn, komen ze dichter bij de kust.
Daar staat Iemand, die roept dat ze de netten nog eens uit moeten gooien.
Maar dit keer aan de ándere kant van de boot.
Typisch Jezus: 'doe het eens ánders!'
Niet op je oude, vertrouwde manier, niet volgens je eigen regeltjes,
niet vertrouwend op je eigen inzichten.
Nee, gewoon vertrouwend Jezus volgen.
Aarzelend doen ze het.
En, ook weer typisch Jezus: In hun net komt zóveel vis, dat dat
net bijna dreigt te scheuren.
Intussen zat Jezus op het strand al klaar – met brood en vis, ter plekke gebakken boven een vuurtje. Dan zegt Jezus iets opvallends: Hij zegt niet dat Hij al voldoende vis heeft en dat ze dus nutteloos gevist hebben, nee Hij vraagt hen ook wat van hún vis mee te nemen. Jezus maakt geen misbruik van Zijn goddelijke mogelijkheden, maar Hij maakt Zich afhankelijk en gunt ons ook een eigen en waardevolle inbreng.
Opnieuw zit Petrus, half nat omdat hij weer als eerste bij Jezus wilde zijn, dan weer bij een vuurtje zich te warmen. En wat doet Jezus dan met hetgeen gebeurd is? Maakt Hij Petrus verwijten? Of besteedt Hij er maar helemaal geen aandacht meer aan, zoals soms gesuggereerd wordt dat we – vanuit vergeving – moeten doen?
Geen van beide.
En nu wordt duidelijk, wat Jezus bedoelde met dat Petrus tot
bekering zou komen. We lezen dit in Johannes 21:
Eerst mogen ze eten en bijkomen van hun nachtelijke werk.
Dan vraagt Jezus aan Petrus of hij Hem liefheeft met een goddelijke, alles
gevende Liefde (de Bijbel gebruikt hier het Griekse woord agape).
Petrus antwoordt – hoe kon hij anders – dat hij Jezus wel
liefheeft, maar hij gebruikt het menselijke, beperkte woord voor liefde
(fileo).
Jezus geeft impliciet aan dat dat Hem genoeg is en dat Hij blij is dat
Petrus nu eerlijk is, door hem een stuk van zijn bediening weer toe te
vertrouwen.
En Jezus vraagt Petrus opnieuw of hij Hem liefheeft met die goddelijke,
alles gevende Liefde.
En opnieuw zegt Petrus zoiets als: 'nou ja, wel een beetje', en geeft
Jezus hem weer een stuk van zijn bediening.
Dan bevraagt Jezus ten derde male Petrus' liefde voor Hem.
Maar nu gebruikt ook Jezus dat gewone, menselijke woord voor liefde.
En dan heeft Petrus Hem door.
Huilend zegt hij 'ja'. Jezus herstelt hem volledig in zijn bediening.
Petrus heeft nu door dat het Jezus niet ging om een volmaakte Petrus, maar
dat Petrus met zijn beperkte, menselijke mogelijkheden, eerlijk zichzelf
aan Jezus mag geven en dat Jezus dan voor de grote hoeveelheid zegen
(denk aan de vissen) zal zorgen.
In dit hele verhaal had Petrus Jezus in feite een enorme klap in Zijn gezicht gegeven. Hij had Hem plechtig trouw beloofd, maar zich er niet aan gehouden; juist toen Jezus hem – menselijkerwijs gesproken – zo hard nodig had. Jezus had Petrus gewaarschuwd, maar Petrus had die waarschuwing terzijde geschoven. Ook toen de eerste haan kraaide, was Petrus daardoor niet gewaarschuwd en niet voorzichtiger geworden.
En Jezus komt erop terug. Maar niet in een verwijtende zin. Hij wist al bij voorbaat dat Petrus Hem zou verlaten – Hij kent ons door en door en weet hoe wankel we zijn als het er echt op aan komt. Hij had Zichzelf erop ingesteld dat zijn 'makkers' niet zo trouw waren.
Maar Hij laat het ook niet 'zitten'.
Hij weet dat het dan Petrus' bediening geschaad zou hebben.
Petrus moest wel z'n hele les leren om goed verder te kunnen.
Petrus moest leren dat hij niet zo'n stoere bink was als hij altijd zelf
gedacht had – dat Jezus elk moment nodig had om hem overeind te houden.
Dát was Petrus' bekering!
Nu realiserde hij zich hoezeer hijzelf ook Jezus' genade nodig had –
elke dag.
En die bekering was nodig, vond Jezus.
Maar die bekering was ook genoeg.
En ook dát mocht Petrus ervaren.
Jezus kende hem met z'n gebreken en beperkingen, en toch zond Hij Petrus
opnieuw uit om anderen te begeleiden.
God Zelf zou hem daarin ondersteunen.
Jezus wilde niet dat Petrus door 't stof kroop of zo, of nogmaals zijn
'zonde' zou belijden (dit had hij al gedaan, daar vlak buiten die
binnenplaats van de hogepriester).
Hij checkte wél of Petrus in zijn hartshouding veranderd was.
De oude Petrus blies hoog van de toren: hij 'zou wel even
dit en dat doen'.
De nieuwe Petrus wist dat Hij Jezus nodig had, elke dag en elk uur
opnieuw, omdat hij zelf zwak was.
Hij wist nu via Jezus' reactie echter ook, dat dat voor God voldoende was om
met God mee te mogen werken in Zijn Koninkrijk!
Petrus' en onze menselijke liefde én Petrus' en onze
erkenning van zwakheid zijn voor Jezus voldoende om Zich weer met Petrus en
ons te verzoenen.
Ik mag tegen Jezus zeggen: 'ik heb U lief, maar U weet dat dat maar
beperkt is, kom alstUblieft mijn gebrekkige liefde tegemoet met Uw
goddelijke Liefde!'
En tegenover mijn naaste mag ik leren snel te zijn om mijn gebreken toe te
geven, ook al had ik oorspronkelijk nog zulke goede bedoelingen.
Dit doet me denken aan die gelijkenis van de vader met de twee zoons (soms de gelijkenis van de veloren zoon genoemd; ik weet alleen niet wie uiteindelijk de 'verloren' zoon was...). Te vaak hebben we als christenen tegenover God en tegenover elkaar zo gemakkelijk die houding van de oudste zoon. We vinden dat we het toch zo netjes gedaan hebben. En we ergeren ons bijna aan de ophef over de terugkomst van een nietswaardige broer die een deel van het familiebezit verkwanseld heeft met een zedenloos leven. Dan zijn we als de onbekeerde Petrus: opgeblazen als een ballon die gemakkelijk lek te prikken is, waarna er weinig van over blijft. Dat weinige waar de jongste zoon mee terug kwam: zichzelf, berooid en vies, maar ook het besef het niet waard te zijn door eigen inspanningen, dat is voor God genoeg.
Voor mij is 't best een uitdaging, om die ander die me laat
zitten zó te behandelen.
Te zien dat die ander een beperkt mens is en dus bij voorbaat die ander
toch in je hart sluiten.
En ook assertief die ander te durven bevragen: is de ander bereid om zijn of
haar beperktheid toe te geven?
Hoge beloftes van trouw en toewijding, gedaan vanuit menselijke kracht,
houden geen stand.
We hebben er meer aan als we realistisch onze beperkingen elkaar durven toe
te geven en zo samen in afhankelijkheid van Jezus, op weg te gaan.
Zoals het motto van deze website aangeeft: als beperkte, gewonde helpers,
maar met een heel-makende God.
Dan worden we elkaars 'maatjes' – als gelijken in dezelfde strijd,
geliefd, geleid en beheerst door dezelfde God.
Dát is de Jezus-weg van vergeving en verzoening.
Toepasselijk hierbij vind ik de preek van John Piper over Psalm 43:
Ik zal naderen tot God, mijn hoogste vreugde
(zie ook het Engelstalige origineel of luister naar
de .mp3 versie ervan of bekijk
de .mov versie).
Piper - op dat moment zelf herstellende van kanker - illustreert
in deze preek duidelijk hoe de Psalmist ook worstelt met zijn
eigen onmacht en wat menselijkerwijs onmogelijk is.
En hoe hij daarom gaat bidden om Gods licht, Gods waarheid en te zijn
bij Gods altaar - de plaats van verzoening met God uit genade.
Heel mooi komt naar voren wat Gods ultieme doel met ons leven is en
welke stappen wij in die richting kunnen nemen.
Voor meer literatuurverwijzingen verwijs ik naar het artikel Vergelding en vergeving.
home | ![]() | of terug naar de artikelen index |
Voor meer informatie, of uw reactie op het bovenstaande, kunt u contact met me opnemen via e-mail: andre.roosma@12accede.nl.